Voor het opstellen van de begroting 2024 zijn in de Kadernota 2024 de volgende richtlijnen vastgesteld:
Beleid
a. De uitwerking van het vastgestelde coalitieakkoord 2022-2026. Het college van B&W werkt deze agenda verder uit aan de hand van de vragen:
- Welke doelstellingen hebben we?
- Wat gaan we doen om deze doelstellingen te bereiken?
- Wat kost het?
b. Raadsbesluiten tot en met de vergadering van juni 2023 inclusief de vermelde posten in het voorjaarsbericht 2023 worden verwerkt in de programmabegroting 2024;
c. Raadsbesluiten van juli tot en met december 2023, met meerjarige (structurele) gevolgen, worden verwerkt in de eerste begrotingswijziging van 2024;
Kostenontwikkeling
d. Er is rekening gehouden met een inflatie van 3,2% voor de zgn. ‘prijzen’ (=opgaven CPB-prognose van maart 2023). Dit betreffen de directe uitgaven- en inkomstenbudgetten;
e. Rekening is gehouden met een interne loonkostenstijging van 5,2%. Dit is conform de begroting van OVER-gemeenten, waar de loonkosten van de ambtelijke organisatie in zijn opgenomen. Het betreft hier dus alleen de loonkosten van het bestuur van Wormerland. Deze indexatie is noodzakelijk om periodieken, verhoging sociale lasten en pensioenlasten te dekken;
f. Voor de gemeenschappelijke regelingen is eveneens een inflatie van 3,2% gehanteerd. Prijsstijgingen hoger dan dit percentage, zijn slechts opgenomen voor zover daar contracten, bestuurlijke afspraken of andere ‘bewijsstukken’ aan ten grondslag liggen;
g. De begrotingen van de samenwerkingsverbanden en gemeenschappelijke regelingen dienen we uiterlijk 31 mei te hebben ontvangen, zodat deze kunnen worden verwerkt in de programmabegroting 2024-2027. Mocht dit niet het geval zijn dan stijgen de lasten voor de begroting 2024-2027 met de in f voorgestelde stijgingen;
Nood bij d) t/m f): De budgetten van de individuele producten worden in de begroting verhoogd met het vastgestelde inflatiepercentage. Voor de jaren 2025 t/m 2027 blijven die in de meerjarenbegroting op hetzelfde niveau. Wel wordt een berekening gemaakt van het totaal aan extra inflatie in 2025, 2026 en 2027, als voor die jaren hetzelfde percentage zou gelden. Deze totale lasten en totale baten worden geraamd op product 295, Inflatie volgende begrotingsjaren (programma 6). De reden hiervoor is, dat de kans groot is dat de inflatie voor het jaar 2025 in het voorjaar van 2024 toch anders is dan de inflatie voor 2024 en dan hoeven alle individuele budgetten niet gecorrigeerd te worden, maar alleen het saldo aangepast.
Renteontwikkeling
h. De rekenrente wordt sinds 2022 jaarlijks opnieuw berekend en bij de Kadernota vastgesteld. Dit is vastgesteld in de nota ‘waardering vaste activa, afschrijvingen en rente’, welke in december 2020 is vastgesteld. Deze wordt gebruikt voor diverse berekeningen zoals afkoopsommen, contante waarden, maar met name voor de kapitaallasten over investeringen. Voor 2024 is de rekenrente, net als voor het jaar 2023, vastgesteld op 1,5%. Voor het opstellen van de Begroting 2024 wordt daarom een rekenrente van 1,5% gehanteerd.
Overige
i. In de vergaderingen van de samenwerkingsverbanden en gemeenschappelijke regelingen dient ons gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot de loon- en prijsstijgingspercentages en de aanleverdatum van de begrotingen te worden ingebracht;
j. De jaarschijf 2024 van het meerjarenplan (MJP) 2024-2027 wordt vastgesteld bij de kadernota 2024, voor wat betreft vervangingsinvesteringen, areaaluitbreiding en intensivering bestaand beleid. De consequenties ervan worden direct verwerkt in de programma’s van de programmabegroting 2024-2027.
Gemeentelijke belastingen en retributies
k. Voor de tarieven gaan wij uit van een stijging gelijk aan het inflatiepercentage, in dit geval van 3,2%. Uitzonderingen op de algemene regel van de toegestane stijging zijn:
• reisdocumenten / rijbewijzen: de tarieven van de reisdocumenten / rijbewijzen zijn aan een wettelijk maximum gebonden;
• afvalstoffenheffing / rioolrecht: met betrekking tot deze tarieven geldt, met uitzondering van de BCF-component, een kostendekking van 100%;
• voor de OZB en de RZB geldt dat niet de tarieven, maar de opbrengst stijgt met het genoemde inflatiepercentage. Daarbij komt, sinds de begroting 2021, dat de korting op de Algemene Uitkering naar aanleiding van de WOZ-waardestijging, bij de geraamde onroerendezaakbelasting opbrengst wordt opgeteld.